Sneeuwdorp

Grimmig staan tientallen grauwvachters in de sneeuw 
een zachte maar dodelijke ring rondom de dorpswallen.
Niets beweegt, alleen wat rook die naar de zon toe kringt.
Ze zien de ogen niet, de matzwarte lopen evenmin
als bevroren aan ijzers en kozijnen op hun schedels gericht, 
de ademsporen niet die dampig bij een balk verdwijnen.
 
Er is zacht gegrom dat ze zelf nauwelijks horen, niet onderdrukken
een spier die soms wat trilt en poot of lip doet beven voelen ze niet 
hun staarten half krom en naar beneden, soms een korte zwiep.
De sneeuwvlok die het dansend schitterend redt tot het gat waarlangs
de koude lucht naar een gespannen keel sluipt verdwijnt met een 
ademstoot en dan een dunne zucht - de zon begint zich af te wenden.
 
Zij met de dodelijke vermoeidheid in de stekende ogen de droge monden, 
kapotte lippen en die dorst, die dorst - zij weten wat er gaat gebeuren, 
het was al vaker zo. Ze moeten wel, of het is nooit meer. Dan sterven.
De dreiging die altijd om hen heen leeft, elk doen volgt elke fout afstraft, 
in het zwoel van de lange dagen vaak op afstand blijft, maar niet als de kou
zo zwaar zo duurt. Zo bedriegelijk wit, een mantel waaruit de dood ontploft.
 
Opeens, even onzichtbaar, barst het los. Grauwend hysterisch jankend
en met huilend geblaf in razernij rennen ze het dorp in. Alles is prooi.
Ze weten wel wat, ze weten niet waar, niet hoe te grijpen met de kaken 
die zo gretig warm en bloederig vlees van botten willen scheuren. Maar kansloos. 
Uit de lopen flitsen gele vlammen witte strepen felle knallen scheuren driften
los van het bestaan. Overal is rook, gekrijs - en de dood die kraakt en spat.
 
Voorbij. Stilte. Doodse stilte. Het wachten achter de lopen wordt gespleten 
door een laatste schot, een slepend lijf slaat bloedspuitend tegen de sneeuw,
in een stuiptrekking. Dan een korte schreeuw uit een droge keel. Antwoorden.
Overal dampende kadavers, dode ogen in die vaalgrijze, soms witte vachten
en daar tegenaan rode vlekken, stront, het geel van verzuurde pis. Dorst.
Kachels worden opgepookt, wapens weggezet, niemand te zien. Ze overleven.
 
De avond valt met wind en scherpe sneeuw. Snel is wat was en het zware werk 
van de volgende dag toegedekt. Alle schoorstenen roken nu, zwakke geluiden
door handen die wel moeten, daar een lichtstreep langs dat verrotte luik.
De nacht komt met een vuile storm en nog veel meer sneeuw. Wit. Dood.
Wat gebeurd is, wordt vervloekt, weggetrapt. De kou, de sneeuw en de storm 
worden vervloekt. Het leven is vervloekt. Maar ze moeten wel. Steeds weer.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s